Blikken stromen, afgunstig als een taal
Van spijt en pijn bij hem of haar
Andermans geluk is voor hen een kwaal
Die hen treft als een aanvoelend gevaar
Men gunt het geluk van een ander niet
Zij bewondert hen met ogen vol leed
Hij smeed smerige plannen van verdriet
Ze zijn beiden ongelukkig, hoe wreed
Jegens iedereen geneigd tot afgunst
Trots de bewondering voor hem of haar
Lijkt het, als gans verblind, een Kleine kunst
Te spelen als de slechte tovenaar
Het ware echter veel mooier geweest
Hadden zij andermans geluk gedeeld
Zo liefvol stil en terecht wat bedeesd
Dan hadden zij het veel mooier gespeeld