Zij was het gras
De zon lag laag in zijn hemelbed
wierp een lange schaduw op het watervlak
ik volgde haar en daar aan waters’ overkant
stond in de voet van een donker silhouet
een vrouw van vorm zo elegant
Het licht dat reeds het rood
van mijn blozen droeg
verdween langzaam in de horizon
en alsof haar schaduw zich aan mij bood
ik haar niet langer weigeren kon
Ik liet haar over mij vallen, even
zoals geliefden doen in bed
ik sloot mijn ogen en streelde
zoals katten kopjes geven
niet wetend dat ik het me verbeelde
En toen de nacht eenmaal was
ik opkeek als uit een diepe droom
leek het alsof ik in haar schaduw leefde
languit in het gras
dat nog vers aan mijn lippen kleefde
F.