Vroege walgvogels zingen
een scherp snerpend lied.
De zon is bezopen
zeikend ochtendlicht
braakt hij misselijk uit
over het dronken land.
Mijn hoofd bonst als
een sufgetrapte voetbal
op mijn stijve nek,
schouders ben ik kwijt.
Op de botte slag
van vergeefs gisteren
dein ik golvend na
in lekke reddingsboot.
Het lijf is hard leer,
de geest van schuim.
O viel de avond maar,
dan kwam ik weer op.
Het bed is een branding,
dekens rollen zich op.