Oorlogslied
Te stom te geloven in mijn ware ik
volg de bevelen die ik eigenlijk niet slik
krijg de pest, de kanker en een hoest
ik blijf met de ijzers, tot ik ben verroest
Te weinig brein, te weinig kracht
ik ben de domme dienaar van de macht
de oorlog slijt mijn tere hart
voor 50 cent te koop, op iedere mart
O vreemd land waar ik in strijden moet
heb geen idee waar de kogel u beboet
ik volg bevelen, een onbekende man
die leven, eigenlijk, niet dulden kan
Kruit dat inkt van vingers dringt
koud en medeleven diep verminkt
waar ik ooit nog graag een schrijver wilde
woorden die, mij af het wrede tilden
Nu ben ik gemaakt om te doden en te sterven
groen zal dit lot, onvermijdelijk van mij erven
en hoe lang dit ook nog duren mag
verloren ben ik reeds, mijn brede, rijke lach
Maar o het is niet de weduwe, niet de vallende vriend
niet mijn eigen welzijn, wel of niet verdient
maar het is dit waar ik mij het meest om bekom
te zullen sterven zonder ooit te weten – hoe en waarom
F.