Aanbellen is hem vreemd,
hij weet de bel kapot.
Tikken tegen het raam
bij geen gehoor
kloppen aan de deur
bij geen gehoor
klepperen met de bus
bij geen gehoor
vuisten tegen de post
bij geen gehoor
boren en binnenvallen.
In naam der wet
komt hij schulden innen.
Hij kent ze van buiten
en nog meer van binnen.
Als er geen geld meer is,
creëert hij het met scheppen.
De lege stoel denkt hij bezet
maar niet zonder te prijzen.
De boedel schat hij hoger in
dan de neerslachtige sfeer.
Griezelig plezier heeft
hij in werk en executie.
De dood is zijn compagnon,
hij strijkt weerstand glad.
Verhuizen op de vlucht
maakt de hond in hem vrij;
heeft hij je geur te pakken
bijt hij zich in je vast.
Groeten is hem vreemd,
handen houdt hij wijselijk thuis.
Maar ondanks alle bezwering
vreest hij niet zonder angst
een méns in huis te treffen.