Hij was die ochtend uitgevaren.
Zijn schip was ondertussen
al lang verdwenen uit het zicht.
Maar zij zat, uren later,
nog, met opgetrokken benen
gespannen voor zich uit te staren.
Naar die plek waar blauw
misschien geen lucht meer is
maar water.
Zij zag het schip nog altijd varen,
kon zijn boot nog altijd zien
ook al viel er op de zee
bij het falend avondlicht
niets meer te ontwaren
en waren ook haar ogen dicht.
Allicht om zo het beeld te vangen.
En tranen te bedaren.