Ik en drank, dat gaat niet samen,
Ben zelfs zonder een flapuit,
Maar vooral bij mooie mannen,
Heb ik ’t na één zin al verbruid.
Ik liep een kroeg in en zag daar,
Een gozer met een kerstmuts staan,
Ik liep wat verder, op hem af,
Ik had mijn stoute schoenen aan.
Ik begon te praten,
En wat ik zei,
Was héél charmant,
"Wat een mooie muts heb jij."
Maar wat me bezielde,
Al sla je me dood,
Ook zei ik nog:" De mijne,
Is pas volgende week zo rood."
En je zag hem denken,
Het stond geschreven in zijn gezicht,
"Meid, leuk dat je er bent,
Maar ga terug naar je gesticht."