Hij keek het jonge meisje
breeduit lachend aan.
Ze zat, plezierig, dunne bloes,
een rulle rok als waaier
rond haar beide gladde benen,
haar ogen lach en lonk,
haar wangen, wimpers, lippen
vol bekoring, vol verlenen.
Hij keek en lachte zó,
dat ieder die hem zag kon weten,
dat hij haar met haar rokkeklok
en doorkijkbloes,
desnoods met stoel en al,
wel op zou willen eten.
Auteur: Huub Hoek | ||
Gecontroleerd door: Sheena | ||
Gepubliceerd op: 15 december 2005 | ||
Thema's: |