Die éne dag...
De eerste keer dat ik je zag, leek je me maar niets.
Je verscheen plots in dat verduisterde steegje:
Een schepsel zonder gezicht, slechts met een masker,
Gemaakt uit zweet, bloed en stof.
En nu, na al die jaren, merk ik het pas op,
Je ogen raken me, roepen me, eisen me op,
Je zuivere lippen net diamanten, samengesmolten met de tranen van engelen, tranen van geluk.
Je trekt me aan, je heldere aura lonkt me.
En nu weet ik eindelijk hoe het is,
hoe het nu echt voelt,
want JIJ bent de ware,
Niet de vreemde die opdoemt in verschroeide gangen,
Niet de vreemde die opdoemt uit tunnels, gebeten door de haat.
Nee, jij bent degene die ik liefheb, en altijd zal liefhebben.
Maar eens komt de dag dat we verder moeten gaan,
dat onze wegen zich werrukken van elkaar.
En die dag, die éne verdoemde dag,
Zal de regen neerdalen over de roerloze, rotte bloemen,
die eens waren neergelegd op de grafzerken van onze voorvaderen.
Maar nu is niet die dag,
Nu klampen we ons vast aan het nu
En we maken ons enkel klaar voor die dag,
Die éne verdoemde dag.