Ik kijk door een raam.
Achter het glas zie ik een man staan.
Een man getekend door het leven.
Hij heeft overal voor moeten vechten.
Hij heeft nooit iets gekregen.
Zijn ogen zijn rood omrand.
De vlam in zijn ziel is opgebrand.
Veel heeft hij niet meer te geven.
Hij kan er niet lang meer tegen.
Hij is alleen en verlaten.
Niemand met wie hij echt kan praten.
Hij leeft van dag tot dag.
Tot dat hij eindelijk sterven mag.
Als er mensen zijn verschuilt hij zich achter een lach.
Er is niemand die zijn tranen zien mag.
Zijn grote liefde is hij verloren.
Alleen zij kon hem bekoren.
Alleen zij kon hem verwarmen.
Hij was veilig in haar armen.
Ik kijk nog eens goed naar die man.
En ik denk, waar ken ik hem van?
Dan zie ik tot mijn grote schrik.
Die man…
Dat ben ik.