een hoekhuis,
dichtbij de dorpskern,
met drie arduinen instaptreden,
in 't midden uitgesleten,
een opgebroken straat,
zand, puin en losgewrikte stenen,
afbladerend verf van ramen,
de wind speelt op een schrille fluit
door 't gebroken glas,
op de olmen trap,
't krakend geluid van bezoek,
verweerd parket onder voetstappen,
achteraan de zonzijde,
zicht op een kleine ommuurde tuin,
waterplanten in een cirkel,
gehurkt, tegen elkaar geschaard,
met uitgestreken handen,
rond een fluisterend fonteintje
in een vijverpoel,
waterlelies en goudvissen,
niemand weet
wie de tuinman is,
geen levende ziel te bekennen,
buiten 't gestamp van een tractor
door de vermolmde voordeur,
op de eerste verdieping,
een potje pelikaaninkt,
naast meerdere gesloten pennen,
klaar om een droom op te vangen,
wandelend met weke kop,
op een zondagmorgen.