Vanuit de mens gezien
is een dier geen mens
Het leeft zijn tijd onbewust
van jong naar oud
vermenigvuldigt zich
in seizoenen, wordt breekbaar
van ontkalkend bot, afnemend
kraakbeenslijm, verkalkend brein
voedt roofdieren en schrale grond
Eens was de mens een dier
nu een abnormaliteit van de regelmaat
verwoester van seizoenen
met vaag verlangen naar tijdloosheid
van een paard bijvoorbeeld
dat op de eeuwige groene jachtvelden
draaft en grassprieten graast
Het hinnikt, voelt de warmte
de veerkracht van de grond