Ze willen me niet meer,
Omdat ik loop met een beer.
Ik hou gewoon veel van dat beest,
Dat is altijd al zo geweest…
Ze trekken altijd aan mij,
Altijd staan ze in de rij.
Altijd voor dat beest,
Al die tijd al zo geweest…
Niets doe ik goed,
Dan verlies ik mijn moed
Wil ik nog wel leven
Waarom is mij DIT leven gegeven?!
Maar die beer die steunt mij,
Misschien word ik ooit nog vrij.
Maar wanneer,
’t Wordt alsmaar meer!
Langzaam aan verdwijnt mijn moed,
Komt dit ooit nog wel goed?
Ik kijk naar het mes op het keukenblad,
Terwijl ik de pijn van het mes inschat.
Dit is het enige wat ik nog kan doen,
Het wordt nooit meer zoals toen.
Toen ik nog vriendjes had waar ik mee speelde,
Waar ik me nooit bij verveelde
Ik neem het mes stevig in handen.
Ik denk aan de tijd toen ze mij aanrandde.
Ze zien mij niet meer staan,
Ik kan net zo goed vergaan.
Ik snijd met het mes in mijn ader,
Ik kijk nog even naar de foto van mijn vader,
Ik word slap,
Vaag hoor ik nog geren op de trap.
M’n moeder schreeuwt nog: 'help!',
Maar niemand antwoord, het klinkt zo leeg als een schelp.
Mijn vader en moeder, het enige wat ik achterlaat,
Ik val weg, het moment dat ik het leven verlaat.