Ik sta stil bij het water aan de dijk
terwijl ik naar de overkant kijk.
Jij woonde hier, ik woonde daar
we waren door dit water gescheiden van elkaar.
Hemelsbreed een paar kilometer van elkaar vandaan
maar jij moest steeds met het pontje gaan.
En altijd op een dag vol regen
zat het pontje jou weer tegen.
En stond het water op de hoogste stand
dan bleef het pontje aan de kant.
Vele jaren heb je dit volgehouden
tot dat wij toen samen trouwden.
Na een bezoek aan de burgelijke stand
woonde ook ik aan deze kant.
Het pontje vaart nog steeds heen en weer
net als vroeger, keer op keer.