Rauw rouwen
Het trof haar in ’t hart, de leegte die daar bleef
en de eindeloze traan die het vulde
Nog nooit waren grief en grienen zo nauw -
als toen die dag - in haar weke armen
verbonden
Als ‘n landschap van haar aard ontdaan
door schilders en dichters nog
ongevonden
Daar lag hij in haar armen gedrapeerd
als ’n ochtenddeken over het woud, maar
zonder de bekoring; En de zang -
wellicht nooit geklonken - Daar lag hij
dood
Schuilend in haar schreien het beklag, zo altoos
en zo onverholen triest - dat het haar
niets meer bood
F.