Op de oever
Op de oever is het stil
Het touw, dat de boot met de oever verbindt,
Is strak gespannen
En in de boot:
Jij
Je kijkt gedachtenloos naar de kringen in het water
Je denkt zonder te denken
Je kijkt zonder te kijken
Op de oever verschijnen mensen
Bekenden, maar nu toch vreemden
Ze kijken naar het touw, naar de boot
Maar ze zien jou niet zitten
Ze zeggen dingen die jij niet kan verstaan
Ze kijken angstig, wanhopig, verdrietig
Je vraagt je af waarom ze de rust, jouw rust komen verstoren
Dan verdwijnen ze weer, als schimmen
En het is weer stil
Je weet, dat je terug kan komen op de oever
Het enige wat je hoeft te doen is het touw pakken en jezelf naar de kant trekken
Maar opeens besef je dat de rust dan voorbij is,
En de schimmen op de kant zich op je zullen storten
Je kan het niet...of wil je het niet?
Dan realiseer je je dat je in deze eeuwige rust wil blijven
Het touw veert terug, spant aan, en knapt
Het bootje vaart weg van de oever, weg van het leven...