Ik mag niet klagen over mijn leven
Ik heb almaar door steeds meer gekregen
Dan wat ik je ooit zou kunnen vragen
Zo doorkruiste ik duizenden sagen
Door liefdevol iets weg te gegeven
Begon ik in de toekomst te wegen
Als iemand die het noodlot wou plagen
Om zo gerechtigheid na te jagen
Het is mij nooit in het hoofd gestegen
Nooit kwam een vijand mij ongelegen
Bij zijn komst vreesde ik voor zijn dagen
Als waarom moest hij steeds toch zo klagen
Vriend en vijand kwomen mij gelegen
Want kort is ons leven als een zegen
Als wij elkaar weten te verdragen
Doch lang als wij ons tot haat verlagen