Als een rots staat hij.
Zij legt haar lippen tegen hem aan,
zij fluistert,
prevelt,
…
tot haar lippen geen woord meer kunnen vormen.
Maar hij blijft van steen
hard en onaanraakbaar.
Als een rots staat hij.
Zij verzamelt haar kracht,
zij slaat,
streelt zijn ruwe groeven,
…
tot haar tere handen bloeden.
Maar hij blijft van steen
hard en onbreekbaar.
Zij plengt een traan.
En hij,
hij huilt mee.