Hij zat vol geweld,
Zij vol tranen,
Heel haar leven gekweld,
Want hij zag ze als zijn onderdanen.
Ze haat hem,
Niet wetend dat hij van haar houd,
Maar het is zijn stem,
Waarmee ze is getrouwd.
Zijn lieve woorden,
Misschien iets te fel,
Wouden haar niet vermoorden,
Dat deden zijn handen wel.
Hij hield van haar,
Maar het liep uit de hand,
Het verlies is zwaar,
Met dat bloed op de wand.
Overgebleven met zijn 2 onderdanen,
Die hun vader vrezen,
Van binnen borrelend als vulkanen,
Proberend hun wonden te genezen.
Maar vandaag een uitvlucht,
Van een vader zo gemeen,
Ze vertrekken met een zucht,
De vader overgebleven en alleen.