Door de ruit
zie ik de regen vallen,
zachtjes, onwetend, onschulidg,
op de bladeren
van die mooie, grote boom.
Blij en lachend, dat de druppels
verfrissing brengen
na de hete en doffe dagen van de zomer.
Hier zit ik, achter de ruit.
Met brandende tranen in men ogen,
die schuldig en onbeseft vallen
op het gele tafellaken.
Ze laten vrij
wat opekropt zat
in men hoofd, hart en ziel.