Dwalend door de weide tot het ochtendgloren mij beschijnt.
Nergens om te schuilen, geen armen om in uit te huilen.
Lopend door de leegte, door de kilte van m'n leven.
Eeuwig op zoek naar jou.
Daar waar aarde en hemel zich vermengen.
Daar waar ik nooit zal zijn.
Daar waar de zon vrolijk kan schijnen.
Daar bij jou wil ik zijn.
Huilend zonder reden, lachen doet zo'n pijn.
M'n leven wil ik delen, jij en ik, dat van jou met dat van mij.
Ergens aan het einde van dit rotsachtige pad.
Daar zal jij op mij wachten.
Wanhopig bid ik dat je wacht.
Als de regen is verdwenen en de zon mij weer verwarmt zal ik verder zoeken.
Naar m'n leven, naar mezelf, naar jou.
Soms gaat alles zo goed.
Het volgende moment zit alles tegen.
Ik vraag me af hoe toeval ontstaat.
Nooit zal ik dat weten.
Tijd van stress, niet meer kunnen denken.
Leven en liefde ik wil het je schenken.
Denk aan mij, dan denk ik aan jou.
Je moest eens weten hoeveel ik van je hou.
Gister was je in m'n leven.
Nu ben je weg, ik heb het je vergeven.
Ik heb je nodig, kan niet zonder dat gevoel.
Jij in m'n leven, je geeft me een doel.
Starend in de verte.
Kijken zonder zien.
Één gedachte zie ik zweven.
Één gevoel.
Nergens, overal jouw gezicht in mijn hoofd.
Als ik je vertel, ik weet niet of je het gelooft.
Wanneer kan ik stoppen, hoe diep moet ik gaan.
Één woord nog op papier.
Langzaam vormt m'n pen jouw naam.