Zijn jas aan de kapstok
Zijn jassen hangen er nog
Maar toch
Wie past er in zo een jas
Die van de geliefde was.
Zij ziet hem vaak gekleed
Voelt dan weer dat
Schrijnend leed
En toch nog dat wachten
Wie weet.
Achter haar liggen
Veel slapeloze nachten
Van niet begrijpen
En radeloze klachten.
Maar zijn kleding
Is tast baar en hier
Zij blijven zeggen
Jij, jij alleen
Was mijn liefste hier.
Wie past er in zo een kleed
Van man of vrouw
Alleen maar iemand
Waar je net, bijna
Net zoveel van houd.