Moest ik het weten, je bent in het Noorden,
dan wist ik dat ik u kon horen.
Moest je weten ik ben in het zuiden,
dan kon jij naar me luisteren.
Moest ik zijn in het oosten,
kon ik u misschien troosten.
Maar nu ben ik in het westen,
en vraag me af, waar jij nu bent?
als er mij nu eens iemand dit verteld.