Samen met Louise
voor de
voor deur
drie treden hoog
op de stoep gezeten,
vertelde zij over
wat het spakevuur heette.
Dat die brandende
fietswielen
overal waren
Over helse vonken, die nooit doofden,
dat je vuur vatte en zweette,
en slecht en verdorven, als je niet geloofde,
(maar waarin,
heb ik nooit zeker geweten)
En over de aarde
die aarde,
dat liet mij nooit los,
en die ik mij voorstelde
als het Randerbroekebos.
En over zon,
daar riepen ze om Bar en Bas,
handen wassend in onschuld
omdat daar natuurlijk geen water was.
Soms,
voel ik het nog wel.
Het vuur
van Louises hel.
L. Keuris, 1985.