De herfst op ‘t strand
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, hoe de wind speelt met wat korrels zand,
Hij gooit hen in de lucht omhoog en laat ze tollen,
Doet de wind iets liever dan dit ruige dollen?
De zee, als enige toeschouwer van dit spel,
Denkt grimmig: vechten met zand, dat durf je wel!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, woest schuimende golven over‘t zand.
Hoe de wind ook ‘t water niet kan laten rusten.
Hij speelt, zou iets anders hem zó kunnen lusten?
De zee, die het immers zelf uitdaagde,
Toen hij het zand zo meedogenloos plaagde!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, hoe wolken zich boven zee en land.
Vooruit haasten, alsof ze worden nagezeten.
Heeft de wínd ook dit op zijn geweten?
De zee, weer is hij ’t die inwendig protesteert,
Maar blijft stil, hij heeft zijn lesje wel geleerd!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, hoe twee mensen hand in hand.
Stoeien met de wind, weer is hij aan ’t plagen,
Hun sjaals zijn ‘t doelwit, zal hij daarin slagen?
De zee, met zijn rein rechtvaardigheidgevoel,
Laat zijn minachting tóch weer blijken door driftig gewoel!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, hoe dat een visser aan de waterkant.
Beschutting zoekt, die wind is zó brutaal,
En sterk, won hij ‘t niet vaak van allemaal?
De zee, die de wind veracht om dit koelbloedig jennen,
Neemt zich voor de visser met vangst te verwennen!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, ‘n kind dat steeds weer op de grond beland.
De wind is sterk en zegeviert het keer op keer,
Maar ‘t kind geniet en lacht, is dit geen heerlijk herfstweer?
De zee, hij is nu toch wel wat jaloers,
Hij keert zich om en neemt een and’re koers!
Als ik denk aan de herfst op ‘t strand,
Zie ‘k voor me, hoe de wind zichzelf vermant,
Twee mannen die hem wéér durven trotseren,
Zal hij vandaag hen eens ‘n lesje leren?
De zee, teruggekomen om het spel toch weer te volgen,
Triomfeert! De wind verliest en keert zijn koers; verbolgen!