Het hart op zeker zeven plaatsen gekrenkt
en alle dagen kenden dezelfde ritmiek;
het knarsen en het kermen
van de riemen, afgedreven in de goot.
De stemmen waren scherp
maar minstens even zuiver
als de gebaren voor de lege spiegel.
En de leden, de lozen leden
zij knepen elke nacht weer
bitter samen, salueerden
met de ochtendstond
en dreven als eeuwig
los.