Broeder, m’n hoeder, waar zijt gij heengegaan?
Voor de poorten van de hel zie ik u staan,
met uw lijve en uw leed die gij bij u draagt,
bent u door de hogere machten in’t recht verdaagt.
Broeder, m’n hoeder, waarom deed gij van geen deugd?
Uw stervenslot is zeer beschoren van levensvreugd.
Als in zonde doordrongen de kleren van bloed,
open wondes in as en je gelaat vuil van roet.
Broeder, m’n hoeder, waarom sloegt gij uw hand
op uw eigen lijve, uw gevallen leven van de rand?
Uw handeling heeft menig geschokt en verbaasd
en mij, m’n broeder, eeuwig van mortaliteit verdwaasd.