De zware - van gedachten bezwangerde - wind,
sneed zich dwars door haar vleesmassa tot op haar zielewezen.
Als een pas geslepen beenhouwersmes hakte het in op elke sprankel geluk die haar nog resteerde.
Toen haar ogen tien emmers gevuld hadden, sloot ze
in het bijzijn van haar eeuwige, trouwe partner - de eenzaamheid - een verbond.
Vandaag zou het begin worden van de betekenis van haar leven. Ze zou morgen geromantiseerd worden.
“Ik ben niet onsterfelijk voor ik de pijp aan maarten geef.”
Een leugenachtige, geëmailleerde foto van een schijnbaar gelukkige vrouw zou de mensen toelachen.
Ze zou iets betekenen; als een groot ondergewaardeerde kunstenaar. Welke kunst het haar betrof, wist ze niet.
Ze zouden wel iets vinden.
Een schot weerklonk. Verdwaasd keek ze op.
Een engel in vermomming gaf haar een teken van welwillendheid. Hij reek haar de hand.
Zijn weerzinwekkende gestalte gaf haar een vage glimp van herkenning. "Vader?"
Zijn bevestigende knikken werden verwelkomd in haar hals.
Ze waren terug samen.