hoe je daar zo zat,
met je zwarte haren,
kroezelend in je nek,
en een dikke bromvlieg
op het puntje van je neus,
terwijl je glimlach
onvoorwaard’lijk schitterde
en je handjes grabbelden om meer.
hoe je daar zo zat
op je blote knietjes spelend,
in de modder, ’t deed je niks
en je gezichtje blozend kijkend
om die rare witte dame
die over je wereldje schreef.
hoe je daar zo zat,
jij alleen, zo klein
maar reeds volleerd
op de hoogte van ’t gebeuren
en toch bleef je lachen,
toch gniffelde j’evenhard, als voorheen.