ik hoor de bomen,
de wind die raast,
de mieren en de pieren lijken erg op dieren,
daar sta ik dan aan de kant,
bij een tak begroeid met mos,
daar is het hek met de bewoonde wereld er voor,
maar ik blijf er achter staan,
daar zit ik op een heuvel zo hoog maar ook weer klein,
zelf is het er erg fijn,
jij staat bij mij aan mijn zij,
de stem die ik zie en hoor,
zijn de bomen die razen met de wind als muziek,
die danst met het riet,
de dieren snuffelen door,
maar ik blijf zitten en zing in koor.