En misschien zijn de wegen te lang vandaag
Is het grauwe van de paden te grof gewit
Maar in het diepe gegooid ben je niet
De velden achter je zullen je vangen
Het ijs op de sloten oogt te koud
De knoppen zouden moeten bloesemen
Wanneer ik ze zachtjes toefluister
Dat het de wolken waren, die uiteenvielen
En draalden, als kristallen op de wind
Zodat ik de lente herkende – de zon
Niet vergat in de witte wereld rondom
Zonder naar immense stilte te verlangen