Gister stond je plots voor de deur,
Met een minder opgewekt humeur.
Je kwam binnen en bleef staan,
Over je wang liep een grote traan.
‘We moesten praten’ was wat je zei,
Het ging niet meer het was voorbij.
Er volgende een heel kort gesprek,
Zo heel vlak voor je vertrek.
‘Het spijt me’ was wat ik hoorden,
Nog voor ik iets kon antwoorden.
Was je verdwenen door de gang,
Tranen stromend over mijn wang.
Wat ging er fout tussen jou en mij?
Waarom was het ons voorbij.
Verdriet van het verlangen,
Niemand kan jou ooit vervangen!
Ooit zal ik je nog eens zien,
Een gesprekje ook misschien.
Toch blijf je in mijn gedachten,
Iets wat de pijn doet verzachten.
Uren staren door de ruiten,
Kijken naar de mensen buiten.
Zoekend in de menigte naar jou,
Vragend naar waar ben je nou?