Ik zag jou vannacht voorbij gaan,
als een vies lelijk ding.
Je brulde, tierde en schreeuwde.
Plots bleef je staan.
Je riep mijn naam
en lachte.
Je handen als klauwen,
omklemden mijn keel.
Je kneep en bleef maar knijpen.
Tot ik kreeg geen adem meer,
alsof ik was aan 't stikken.
Je ogen als vuur,
staarden me grijnzend aan.
Tot plots...
Je beeld was weg.
het was voorbij.
Ik snakte naar adem,
mijn keel deed pijn.
En door mijn tranen heen,
ben ik gaan schrijven.
Van jou die de oorzaak was,
van de droom die een nachtmerrie was.
Vannacht wou jij de strijd beginnen,
maar morgen vies lelijk ding,
zal ik hem winnen.