Het breken van dat kostbare laagje
vernis, de barsten die zich plots toonden
en de doornen die mij jammerlijk kroonden
zag ik te laat, ik vraag je
Waar is de liefde gebleven? Welke kelder
heb ik opgezocht die mijn schoonheid deed verbleken?
Was mijn naaktheid echt zo erg en mijn gebreken
zijn die blootgesteld aan zulk schel licht, te helder
voor jouw ogen, want die spreken droeve boekdelen
vol wrange ontkenning. Ik had willen sterven
voor die ogen, die mij niet meer zien, niet kunnen velen,
maar dat hoeft niet meer; alles is gebroken en kapot geslagen
en we hebben ons diep gesneden aan de scherven.
Mijn liefde heeft geen kracht meer, ik kan je niet meer dragen.