Gelukkig ben ik
als hij me vriend’lijk groet,
hij mij steeds beschermt en voor gevaar behoedt.
Gelukkig ben ik
van een diepe band, met liefde en geduld.
Gelukkig ben ik
bij het wapp’ren van witte manen in de wind,
een beeld van iets zo dierbaars en mij zo bemind.
Gelukkig ben ik
als wij samen te velde gaan,
door d’ onbedorven natuur, door ’t gras en ’t rits’lend graan.
Gelukkig ben ik
als hij me eerlijk en met zacht gemoed aanziet,
telkens voor me klaar staat, bij vreugde en verdriet.
Gelukkig ben ik pas als hij gelukkig is,
want tenslotte is dat mijn grootste bekommernis
dit gedicht is voor mijn paard Chatou De Mereau(13)