Eens
Eens, in de tijd
is er iemand die,
met moeite en pijn,
in staat is
zijn woede te koelen.
Hij veegt de vuurrode
woedegloed
bij elkaar
in een bak
en armreikend
struikelt hij naar buiten.
Brand!, kijk uit! roept hij,
want de uitwaaierende woede is heet
en verschroeiend
en zijn ogen tranen.
De rivier is eindeloos ver weg,
een beek verdroogd,
een sloot gedempt.
In een poel bedorven water,
met resten van fietsen en slinkend sloophout,
stort hij eindelijk sissend zijn woede.
Huppelend gaat hij terug naar huis.