Een bij staat nooit alleen.
Hij heeft nog steeds zijn stam, een sterke bundeling van zichzelf, maar nog steeds hééft hij iets van zichzelf.
Een mier staat nooit alleen.
Hij heeft steeds zijn koningin, een zwakkere vorm van zichzelf, maar nog steeds hééft hij iets van zichzelf.
Een regenboog staat nooit alleen.
Hij heeft steeds zijn afspiegeling, een zwakke afspiegeling van zichzelf, maar nog steeds hééft hij iets van zichzelf.
Een mens staat altijd alleen.
Hij heeft steeds zichzelf.In wezen is hij steeds alleen, hij behoort niet tot een geheel, heeft geen waar idool, heeft geen afspiegeling van zichzelf.
Een mens staat vaak alleen.
Een smeedwerk van 2 mensen heeft wel een afspiegeling, een waar idool, vormt een geheel.Een kind is iets dat heelt, waar je naar opkijkt, dat 2 mensen tot een geheel van 3 vormt.
Een mens staat soms alleen.
Dat kind, jouw afspiegeling, jouw idool, jouw geheel, was ook lange tijd alleen in het geheel maar vormt een geheel.
Dat geheel zorgt voor afspiegelingen van afspiegelingen, idolen van idolen, maar alles blijft in één geheel.
Een mens staat nooit alleen.