De koude herfstdag van ‘82 zal nimmer meer vergeten
De bladeren hingen als getrooste vellen papier aan hun ent
En de wind joeg het merg van gebeente door onze gedachtes
Heen, zo gruwelijk had ik heer herfst nog nooit gekend
het eens zo aanschouwelijk rood vergeelde bladerenzee
droeg opeens de kleur van dood, nu nog meer dan toen
want met kwellingen en vloeken gaan nooit voorspellingen mee
enkel wanhoop, grief en herhaling hebben dan hier van doen
Nee, de waarheid komt na gedachte altijd niettemin
O God zo hard toonde zij zich op dat halfnaakt begroeide pad
Toen wij door de adem van de herfst liepen als één gezin
Vielen opeens duizenden kastanjes vanuit dat kleurenvat
Tussen ons in
En ik die dacht, dat sterven deze dag
misschien nooit zo guur zou kunnen zijn
als de wind die mijn wangen bolde
en rood topte, totdat de kringen mijn aders bleekte;
was de eerste die huilend naar ons huis toe holde
Wat nu exact had plaats gevonden was de grootste stunt
Want van alle kastanjes die de woeste hemel in zich had,
Was er geen eentje die het niet op mijn onschuldig vadertje had gemunt
En bedolven hem pardoes op dat kronkelend beboste pad
In de verte keek nog troosteloos, haast als een herder, een hert
Maar het mocht niet baten voor mijn lieve vader
Die in de herfst van ’82 door duizenden ondeugende kastanjes
levend doch zinloos- helemaal begraven werd
f.