de zon zwelt aan
in overmoed stijgt
al het gebroed tot ijle,
al te ijle hoogten
in smetten smelten
kolkend gloeiende druppels
rode vonken klinken
vijzelspatten schroeien dicht
dampen stokken in nevelgist
gekneed door wervelwinden
de zee zout het diepste vocht
en bevrucht de waterputten
de wolkenvliezen breken
buien plenzen spruiten
de woedende regen veegt
nieuwe levenswegen
de aarde sluist en schuimt
donker valt de avond in
glad glanzende geuren
nieuwe scheppingskracht
vlezige vliegen speuren
naar resten hete lijven
nog nagloeiend van licht
ongevloed de fletse schijn
de goden dempen
hun bits bevel
de luchten klaren
de hitte wijkt nu snel