(een soort van sonnet, misschien, ongeveer, bijna dus, wie weet)
De kalende loebas die leegte bezong
is gister ongelukkig in een put gevallen
je weet wel, die manker met zijn rijzige wallen,
omdat hij wand’len noch slapen kon
zoals zo vaak wanneer het trieste lot overwon
hoort men kwatongen welles achterklappen
neem nu lamme Juul die zelf NIET kon stappen
sprak boud dat hij'r enkel uit zichzelf in sprong
Ik zit in mijn zetel, lekker vatsig, lui en lam
wat aan te modderen met mijn nieuw rookgerief:
lange blaadjes, filters en zo’n slordige 30 gram
Ik steel een paar trekjes, als ’s nachts een dief
Toen plots de waarheid klaar tot me kwam
Die put, mijn vrienden, dat was zijn Lief!!!