Een gezicht achter het raam,
kijkend naar de wereld.
Zij ziet zichzelf daar staan,
te midden van de wereld.
Schuilend onder een plu,
voor de smerigheid om haar heen.
Kijkend naar toen en nu,
toen; toen de zon nog scheen.
Ze is bang zichzelf te verliezen,
aan de wereld rondom.
Kan ze zich vergissen,
of roepen de mensen; kom!
Een oude man pakt haar hand,
danst met haar door de straat.
Ze eindigen op het strand,
ze willen dat ze nu verder alleen gaat.
Het zand schopt ze voor zich uit,
haar hand glijdt over het water.
Iemand schreeuwt haar naam luid,
dan ziet ze een vrouw; zij, alleen later.
De vrouw is zij alleen ouder,
kijk uit! is het enige wat ze zegt.
De lucht om haar heen wordt kouder,
het is de oude man die een mantel om haar legt.
Zij ziet de grootste fout die ze zal maken,
kan ze er nog om heen?
De fout zal vele mensen raken,
ze verlangt naar de tijd dat de zon scheen.
Weglopen doet ze niet,
ze loopt naar het punt van de fout.
Ze kijkt erna en weet niet wat ze ziet.
het is zo pijnlijk als een open wond met zout.
En toch weet ze dat die fout moet maken,
ze staat er alleen voor.
Nooit en ten nimmer zal ze afhaken,
erachter een lange tunnel die moet ze door.
Maar ze wil de fout maken dat moet zij,
Ze heeft haarzelf in de toekomst gezien.
Een klein spettertje maakt haar hart weer blij,
die vrouw wil ze worden.