Verhoudingen
Wie is wie, wie is met wie, Hoe is wie tot wie,
Hoe is wie met wie.
Hij is hij, zij is zij
Een verhouding.
Hij heeft mannelijke kanten,
zij heeft vrouwelijke kanten.
Hij zegt iets, Zij gaat erop in . Zij zegt iets,
Hij gaat erop in.
Iemand, die bij iemand is:
dit noem je wel eens een verhouding.
Hebben die met elkaar,
zowel fysiek; Lichamelijk aanwezig zijn
in een bepaalde vorm.
Als mentaal; Geestelijk bij de ander zijn.
Dit zijn twee vormen van verhoudingen.
Een ouwelijk iemand, een jonger iemand.
Zegt hij of zij wel eens: dág.
Ouwelijk tot jongelijk, oftewel andersom.
Jonger iemand zegt iets tot ouwelijk iemand.