ik volg het pad in de bergen
ik val,ik word nat van de plassen regen
en de storm die boven mij raast
maar ik moet verder ook al zit het weer tegen
ik snijd me aan scherpe takken en struikel
over de grote wortels van bomen
ik moet nog maar een stukje naar boven
daar is het kleine gehucht een enkeking zien me al aan komen
ik ben zo uitgeput ik val zowat om de tassen zijn zo zwaar
maar als ik nu ga pauzeren ja dat is dus stom
ik moet die arme mensen helpen
de hongersnood die daar heerst
heeft een verschimmelde na smaak
ik zie de lichten al schijnen
in de kleine houten huizen
waar de kakerlakken blijven overnachten waar de muizen wonen
ik ben nu zowat bij de top
nog een paar onschuldige passen
ze juigen en kleine kinderen stormen naar mij
ze hebben voor een dag weer voedsel
ik begin van binnen te stralen
al die arme mensen zijn zo gelukkig en blij