in het schijnsel van het maanlicht
in de donkere koude nacht
sluit ik mijn ogen
en zie ik niet die sterrenpracht
ik wil de wereld niet meer zien
durf mijn ogen niet meer te openen
heb duidelijke angst
om de poort naar gelukkig zijn te heropenen
de schittering van de maan en de sterren
doen nadenken over de zin
in mijn opgesloten bestaan
met het mes als mijn vriendin
de dood is niet mijn vijand
maar blijft steeds paraat
als ik op hem kan rekenen
volgt de daad
de daad die leidt naar de grote poort
waar ik vol zelfvertrouwen naartoe stap
een poort van eeuwig einde
met een bevrediging van wensen
als laatste vriendschap