Dodenroosje
Dralend zwerft zij over de velden
Rakend wat zij verwelken kan
Haar vingers tasten zelden het leven
Alleen dood is wat zij scheppen kan
Haar sluike haren boven ’t gras
Strelen de stengels op en af
Maar buigen doen ze naar de grond
Nooit meer reikend naar een ochtendstond
Dood is wat zij brengt op aarde
Kale takken zijn haar gaven
Schuwend dat prille zonnelicht
Als een schim, als een schicht
Alleen ’t duister is wat ze dragen kan