De lente wacht niet op mij:
ze bloeit in driestheid op,
ze ontbot bits de takken,
onverkort haar lustrijk kraken.
Ze trommelt op de vliezen
die trillen van echolood.
Ik peil hoe ver ik horen kan,
flinterdun het leven dat mij scheidt.
Mijn tenen krommen van grief
om de zoete schijn die is verzonken
in haar verbazen om niets,
haar krenkend medeweten.
Ik lig weer aan haar voeten
in de krochten van verleden tijd.
Ik kan nu niet meer boeten
voor de verlokking van haar respijt.
Het leed is te vast in mij verankerd,
het schiet nu niet meer los.
Ik voel me nu te oud en grijs,
pijngolven dempen mijn ziel in nood.
Boertig ploegen mensen door,
de zonneschijn likt de dood.
Auteur: Anton van Amerongen | ||
Gecontroleerd door: Firebolt | ||
Gepubliceerd op: 12 maart 2004 | ||
Thema's: |