Geloof.
Godverdomme, rotte, rotte, smeerlap jij hebt mijn hart kapot getrapt.
Ben jij de zoon van God die voor de mensheid is gestorven.
Die voor zijn volk heeft geweend en nu mijn leven heeft bedorven.
Die mijn onschuldig kind dat pas het leven zag, van ons heeft weggepakt.
O, ja zoals de paster zei “Christus heeft steeds zijn goede reden.”
Wat is die reden dan, jij zoon van God, wat waren je motieven
Waarom moest jij, van wie ik hield opeens mijn hart doorklieven.
Had ik nog niet genoeg geleden soms, of niet genoeg gebeden.
Mijn eerste kind had ’t syndroom van Down zelfs dat heb ik je vergeven
Maar ’t laatste kind gezond en wel, geen ziekten alleen maar in de knel,
door die vervloekte navelsteng, jij was er bij, god zonder hart, jij wist het wel.
Jij klote God, jij die genas en zorgde dat de blinde zag, waar ben jij nu gebleven.
Was jouw kruis en doornenkroon niet het symbool voor wie gelooft, ‘t symbool voor ‘t eeuwig leven.
Waarom jij God jij supergod, blijft mijn geloof in jou, daarom maak ik jou verwijten.
Maar later als ik voor jou zal staan, beef nu maar reeds Jezus het zal je spijten.
Nu is mijn zoon in jouw bezit, ontferm u Christus over hem, geef hem de liefde die ik aan hem zou geven.