Zolang we dromen
Daar zit, op de vensterbank, een klein kind
Te zuchten en te kijken naar buiten
Hoe de bomen ruisen in de westenwind
Terwijl de regen slaat op de ruiten
Waarom, vraagt zij zich af, leven wij
Nog steeds in een wereld zonder magie?
En dat terwijl allerlei tovenarij
Deel uitmaakt van onze fantasie?
Nog een zucht en zij staat op
Een laatste blik naar buiten gericht
Dan neemt ze rustig haar strooien pop
En maakt dat ze in haar bed ligt
Wat zou er in haar dromen komen
Op welke plaats zou zij zijn?
Ergens met heel veel bomen
Of moederziel alleen op een plein?
War maakt het uit, zolang de dromen
Geen nachtmerries worden, dus prettig blijven
Terwijl avonturen steeds weer komen
Als verhalen om te beschrijven