Een rode roos, een witte lelie,
Een viooltje, een vergeet-me-nietje.
Een blauw druifje, een hyacint,
In de verte een liefdesliedje.
Mooie tonen uit een radio,
Galmend op de warme lucht.
Een licht briesje waait voorbij,
Zomaar als een diepe zucht.
Een moeder merel voedt haar jong,
De specht hamert wat in een boom.
Al die rust die mij omringt,
Het lijkt wel en heel mooie droom.
Zo’n droom waarin alles lukken wil,
Een droom waarin alles goed lijkt te gaan.
Door al het geluk van de wereld omringt,
Vele goede vrienden, een mooi huis, een goede baan.
Dat zulke rust nog kan bestaan,
In een wereld, druk als hij is.
Een wereld vol met haat,
Een wereld vol verdoemenis.
Ik mag van geluk spreken dat ik nu hier zit,
Temidden van dit theatrale natuurgewelf.
Wie hier een dg ronddwalen mag, mag spreken van geluk,
Want wie de rust niet kan vinden, vind hem hier vanzelf.