Sneeuw valt met bakken uit de lucht
en kerft in samenwerking met een zware tegenwind
diepe groeven in mijn gezicht.
Overal donkere wolken.
Mijn vingers,
ijspegels aan mijn handen.
Tanden op elkaar geklemd.
De pijn verbijtend.
“Het doet me helemaal niets” hoor ik mezelf zeggen.
“ik ben sterk genoeg om er doorheen te geraken”
Langzaam,
langzaam maar zeker raak ik vooruit.
Ik had mezelf beloofd niet op te geven.
Je bent niet meer en ik zou je wreken.
Deze pijn
niets vergeleken bij de pijn die ik ooit gevoeld heb.
Mijn rechterhand houdt een pistool vast
De voortplanter van dood.
Hij heeft je uit mijn leven verbannen.
Zonder jou
Geen toekomst meer.
Zonder jou
Geen reden tot leven meer.
Je bent weg en dat is zijn schuld.
We zouden elkaar treffen achter die metalen poort
Je glimlach spookt door mijn hoofd.
Je stem blijft maar zeggen dat we later dood gelukkig zouden worden.
Vier kindjes
Een mooi huis
Een rustige buurt.
Wij samen aan de afwas.
De kindjes buiten in de stralende zon.
Die zon, die samen met jou verdwenen is.
Het moment van de waarheid.
De grote ijzeren poort is nu nog het enige tss ik en hem.
Hij heeft ervoor gezorgd dat je weg bent.
Hij is schuldig aan de verwoesting van mijn leven.
Moeizaam gaat de poort open.
Een lege ruimte
In het midden een spiegel,
mezelf weerkaatsend.
“Haha, ik heb je.”
De laatste schreeuw van het pistool weergalmt door de lege straten.
In de verte het crescendo van de ambulance.
En dan
…